JJohannes Mattheus van Kempen (1814 – 1877) is de kleinzoon van de grondlegger van het bedrijf. De in 1764 te Utrecht geboren Johannes Mattheüs van Kempen. In 1789 werd hij als meester toegelaten tot het gilde van zilversmeden. Zijn zonen Pieter Johannes (1790-1831) en Johannes Mattheüs (1792-1831) traden in het voetspoor van hun vader als zilversmeden te Utrecht. Sinds 1841 mocht het bedrijf het Koninklijk Wapen voeren. Kleinzoon Johannes Mattheüs van Kempen had inmiddels de leiding overgenomen. Hij was (met drie van zijn zonen) de oprichter en eerste directeur van de ‘Koninklijke Nederlandse Fabriek van gouden en zilveren werken J.M. van Kempen & Zonen’ te Voorschoten. Bij de opening van de nieuwe fabriek in 1858 te Voorschoten is het predicaat Koninklijk aan het bedrijf verleend. Hij had toen vijftig medewerkers in dienst. In het verleden zaten de werknemers bij van Kempen in grote lokalen en werkten ze met meerderen aan één werkbank. Een meesterknecht of chef hield toezicht en gaf leiding. Het was heel bijzonder dat de werknemers in de pauze voor zichzelf kleine reparatiewerkzaamheden voor particulieren mochten uitvoeren. In 1919 ontstond door fusie met de bedrijven van C.J.A. Begeer en De Fabriek van Gouden en Zilveren Werken voorheen Jac. D. Vos (1876) de combinatie Koninklijke Nederlandsche Edelmetaal Bedrijven Van Kempen, Begeer en Vos.
Van Kempen was een man die zeer sociaal bewogen was. Ondersteunde weduwen van medewerkers. Zo liet hij een rijtje huizen bouwen voor zijn kantoorpersoneel naast de fabriek (bijgenaamd ‘de inktpot’) en richtte harmonievereniging Benvenuto op. De muziektent stond achter de fabriek aan het eind van de nog steeds zo genoemde Benvenutolaan. Hij was mede initiator van de bouw van de Christelijke lagere school aan de Schoolstraat, geopend in 1869. Naar hem was de Christelijke basisschool aan de Jan Steenlaan vernoemd, de J.M. van Kempenschool, inmiddels afgebroken voor woningen.
Het pad volgend komen we bij vak B. We zien op het tweede graf nr. 74 de naam Douma