Philippus de Raadt (1763-1830) was onderwijzer en opende een kostschool voor welgestelde Rotterdamse kinderen . Hij werd als eerste in dit gemetselde keldergraf in 1830 begraven. Het is het oudste gemetselde keldergraf op het kerkhof dat niet geruimd is.
Zijn zoon Dr. Petrus de Raadt (1796-1862) kreeg de gelegenheid om een goede opleiding tot onderwijzer te volgen en maakte studiereizen met praktijk stages in Engeland, Duitsland en Zwitserland. Hij promoveerde in 1819 aan de universiteit van Halle. Op 24 juni 1820 richtte onderwijzer en pedagoog Petrus de Raadt instituut Noorthey op. Het instituut was van 1820 tot 1882 gevestigd in Veur en van 1888 tot 1907 in Voorschoten op de buitenplaats Stadwijk. Al in 1823 was het lesgeld vastgesteld op f. 1.200, – per jaar, in die tijd een aanzienlijk bedrag, ook voor welgestelde ouders. In 1825 waren er 32 leerlingen. Daar kreeg een groot deel van de adel zijn opvoeding waaronder kroonprins Willem van Oranje-Nassau (1840-1879), de oudste zoon van koning Willem III en koningin Sophie. Vanaf 4 maart 1851 verbleef de prins ruim drie jaar op Noorthey. Ook de kinderen van Nicolaas Johan Steengracht van Duivenvoorde, Heer van Moyland en Till, waren leerlingen op het Instituut. Petrus de Raadt was zijn tijd ver vooruit. Hij was een markant pedagoog en onderwijsvernieuwer die tucht, kennis, en sport een voorname plaats in de opvoeding toekende. Ook gaf hij elke leerling zorg voor een stukje tuin. De Engelse veldsporten werden geïntroduceerd op kostscholen door Engelse docenten. Zo ook op instituut Noorthey. Voetbal in 1854! Daarnaast cricket.
De Raadt was secretaris van de Commissie van Beheer van de Nederlands Hervormde Kerk van Voorschoten en Veur en zette zich, na de slechte Franse tijd, in voor herbouw van de kerk. Hij was ook lid van het provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw.
Familie Roest – Vak A nr. 29 ligt aan het pad voor de Raadt.